Hoofdstuk 12
" Waar kom je vandaan?" vroeg Lucien met een frons op zijn gezicht en zijn handen stevig over zijn brede borst gekruist. Mijn hoofd viel van zijn gezicht om naar mijn schoenen te kijken terwijl de golven van zijn woede me dreigden te begraven.
" Ik ging naar de Alfa." Hij stond op toen ik de deur achter me dichtdeed en leunde ertegenaan terwijl hij met ongebreidelde woede in zijn ogen naar voren stapte. Zijn houding en zelfs zijn aura straalden zijn ongenoegen uit, maar het kon niet eens vergeleken worden met de eenvoudige aura van de prins.
Lucien kwam naar voren en drukte zijn handen tegen de muur naast mijn hoofd, zijn lichaam hield me tegen de muur terwijl hij op me ademde. Ik keek opzij en vervloekte mezelf dat ik niet was gevlucht voordat hij opstond, voordat hij de kans had om me in het nadeel te brengen, maar ik kende Lucien. Als ik zou rennen, zou hij me achtervolgen.